De sterke Bremer schaker Carl Carls (1880-1958) opende met de witte stukken altijd met de zet c2-c4. Dat was net zo zeker als amen in de kerk. Om die reden werd in Duitsland 1. c4 lange tijd de Bremer opening genoemd.
Op een dag ging Carls weer achter de witte stukken zitten voor een teamwedstrijd en greep met krachtige hand naar de c-pion, waarop bord en stukken door de zaal vlogen, behalve de c-pion. Zijn teamgenoten hadden de vorige avond de pion op het bord vastgelijmd…
Op een dag ging Carls weer achter de witte stukken zitten voor een teamwedstrijd en greep met krachtige hand naar de c-pion, waarop bord en stukken door de zaal vlogen, behalve de c-pion. Zijn teamgenoten hadden de vorige avond de pion op het bord vastgelijmd…
Een collega-grootmeester ontmoette Fischer na de match tegen de Rus Taimanov, die door Fischer met 6-0 was gewonnen. “Wat vind je van Taimanovs spel?” vroeg hij Fischer. Deze antwoordde niet zonder venijn: “Ik heb ge-hoord dat hij heel goed piano speelt!”
De tweekamp tussen Lasker en Janowski in 1910 werd door eerstgenoemde met 8-0 gewonnen. De Wiener Schach-zeitung schreef daarover: “Het was de meest afwisselende match ter wereld. De ene dag won wit, de andere dag zwart!”
In zijn laatste toernooi (Stockholm 1948) moest de toen 83-jarige Mieses tegen de 84-jarige Nederlander Van Foreest. Mieses won en merkte op: “De jeugd heeft gezegevierd!”
Albert Prins.
Bovenstaande tekst verscheen ook in de regiokrant BuurContact van 9 mei 2014.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten