Tijdens een tocht per oceaanstomer over de Atlantische
Oceaan bleef Emanuel Lasker (wereldkampioen schaken van 1894 tot 1921) bij een
tafeltje staan waarop een medepassagier een probleemstelling bestudeerde. Die
keek op en vroeg: “Schaakt u ook?”
“Ach, af en toe,” antwoordde Lasker en wilde al doorlopen. Afgezien
van serieuze toernooipartijen speelde hij inderdaad niet eens zo graag.
“Laten we een partij proberen,” vroeg de schaker en toen
Lasker aarzelde, voegde hij eraan toe: “Ik speel behoorlijk sterk, maar ik zal
u de dame voorgeven. Is dat goed?”
Hij was al bezig de stukken in de beginstand te zetten. “Als
de dame voorgeven te veel is, dan geef ik u in de volgende partij een toren
voor, daarna een loper, tot we met een gelijk aantal stukken beginnen. OK?”
“Goed dan,” gaf Lasker toe en liet zijn tegenstander de eerste
partij winnen. En zonder argwaan te wekken ook de tweede. Hij moest daar (met
een dame meer!) wel wat moeite voor doen. Aan het eind van de tweede partij zei
hij: “Het lijkt me dat spelen zonder dame zo zijn voordelen heeft. De koning
kan zich veel vrijer bewegen zonder door de dame gehinderd te worden. Laten we
de rollen eens omkeren, dan breng ik het er vast beter vanaf.”
“Maar dat is toch krankzinnig!” lachte de ander. “U wilt
tegen mij spelen zonder dame - nee dat is werkelijk te gek!” Maar Lasker hield
voet bij stuk, zijn partner gaf schouderophalend toe, ze speelden en … Lasker
won de partij, zonder dame. “Nou ja,” reageerde de verliezer, “ik heb het
verknald en u onderschat. Nu een partij onder gelijke voorwaarden.”
“Nee,” protesteerde Lasker, “ik geef u weer de dame voor,
dat beviel me heel goed.”
En weer won hij. Zijn tegenstander was totaal van de kaart.
Pas later ontdekte hij op de passagierslijst de naam ‘Emanuel Lasker’.
Beroemde schakers wordt vaak gevraagd hoeveel zetten ze
vooruit kunnen denken.
Alexander Aljechin antwoordde: “In ieder geval vier, soms
meer dan zes, maar in uitzonderingsgevallen tien tot twaalf zetten.”
José Raoul Capablanca: “Dat hangt van de stelling af; soms wel
vijfentwintig of dertig zetten.”
Frank Marshall: “Twee, maar dat moeten dan wel goede zijn!”
Samuel Reshevsky: “Altijd één zet meer dan mijn tegenstander.”
Bobby Fischer: “Ik denk helemaal niet vooruit. Ik win toch
wel!”
In Monaco werd in
1967 een groot schaaktoernooi georganiseerd, waarbij de organisatoren alles in
het werk stelden om de beste spelers binnen te halen. Zo telegrafeerden ze naar
de schaakbond van de Verenigde Staten: “We nodigen twee grootmeesters uit - één
van de twee is Fischer!” Wat er tijdens het toernooi precies gebeurde is niet
duidelijk, maar het jaar daarop kregen de Amerikanen weer een telegram. Deze
keer luidde de inhoud: “We nodigen twee grootmeesters uit - géén van de twee is
Fischer!”
---------------------------------------------
Anekdotes uit de schaakwereld verschenen in de afgelopen 4 jaar (vanaf oktober 2013) in de regiokrant BuurContact (Loppersum/Ten Boer). Dit was de 46e en laatste aflevering, verschenen in de krant van vrijdag 10 november 2017.
Albert Prins.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten