In bovenstaande stelling wist zwart (aan zet) zijn tegenstander snel te bedwingen. Na drie zetten van hem (en dus twee van zijn tegenstander) gaf wit op. Welke zetten waren dat en waarom zijn andere eerste zetten van zwart niet goed?
---------------------------
Oplossing: NN - Richter, Berlijn 1931. Zo meldt mijn bron, maar daar neemt Alberts SchaakBlog natuurlijk geen genoegen mee! Enig speurwerk leverde op dat het gaat om de partij Kipke - Richter, Berlijn 1931. Dat weten we dus alvast.
Helaas zijn er op deze opgave geen antwoorden ontvangen, dat zal wel met de zomerse omstandigheden te maken hebben, maar de aloude slagzin van Albert: "IJswater bij de hand en puzzelen maar!" is natuurlijk weer volop van kracht.
Het kan ook zijn dat menige schaker gebukt gaat onder de, o zo ware, zinsnede van Seneca: Post multa virtus opera laxari solet, die zegt dat (pas) na veel gedane arbeid, een deugdzaam iemand zich pleegt te ontspannen!
1. ... Lh2+! (1. ... Dxd7? 2. Txd7 Lb6 3. Kf1; 1. ... Dc5? 2. Kf1; 1. ... e2? 2. Dc8+! Kg7 3. Td7! Kh6 4. Df8+! enz.) 2. Kxh2 (2. Kf1 Df6! 3. Ke2 Dxf2 mat) 2. ... Dxd7! 3. Txd7 e2 en wit gaf op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten