Toch vandaag reeds, in afwijking van eerdere mededelingen, maar veroorzaakt door gewijzigde dagindeling en bijkomende ongemakken, volgen hier de oplossingen van opgaven 28 en 29.
Opgave 28
In bovenstaande stelling wist de zwartspeler de partij (gespeeld tijdens de Olympiade in Siegen in 1970) snel, met 'une petite combinaison' in zijn voordeel te beslissen. Hoe ging dat in zijn werk?
Oplossing: In deze partij (Acevedo-Fischer, Mexico-USA, gespeeld op 8 september 1970) wist Fischer met zijn zet: 1. ... Pxc3! 2. Kxc3 3. Ta1! de tegenstander tot opgave te bewegen.
Alberts SchaakBlog laat Roelof Kroon aan het woord (evenals zijn broer Jan, maar die vanuit het verre Friesland), inzender van het goede antwoord) :
Ik ga voor 1... Pxc3. Na 2. Pxc3 verliest wit zijn toren. Na 2. Txa2+ volgt 2. ... Pxa2. Na 2. Kxc3 volgt 2. ... Ta1. Het paard op d1 kan nergens heen en verdedigen is ook niet zo'n succes: 3. Kc2 Txd1, gevolgd door bijv. 4. Kxd1 Kxb2 3. Te2 Lb4+ 4. Kc2 Ta2+ is ook niet zo prettig.
Opgave 29
In deze stelling (partij uit de Olympiade 1956 in Moskou) deed de volgende zet van de witspeler de balans meteen in zijn voordeel doorslaan. Zwart werd in enkele zetten mat gezet, maar ook al had hij sterker gereageerd, dan was wit toch aanzienlijk beter blijven staan. Welke zet wordt bedoeld?
Oplossing: In deze partij (Taimanov-Sliwa, Moskou 1956) speelde wit: 1. Td1!. Zwart deed toen 1. ... Dxe2 (waarschijnlijk omdat hij zag dat wit niet 2. Txd8 zou kunnen spelen, wegens 2. ... Df1 mat! Beter was trouwens 1. ... Da5 geweest, maar na 2. Td7! staat wit zeer goed). Wit speelde inderdaad niet 2. Txd8, maar wel: 2. Dxg7+!! Pxg7 3. Txd8+ en zwart gaat mat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten